Bert Baas
Het vierde vierde het
Nou en, hoor ik u denken, waar heb je het over, het is toch slechts de onderbond? Gelukkig zijn gedachten stemloos. En mocht er heel misschien heel wellicht eventueel een heel minieme kern van waarheid in zitten (natuurlijk niet) dan zijn van de zeven teams er zes het niet geworden en wij wel. Bovendien is het woord ‘slechts’ niet op zijn plaats, alsof de prestatie daardoor minder waard is. Mooi niet, kampioen is kampioen. Dat vieren gebeurde overigens op een heel ingetogen wijze, wij zijn niet van die uitbundige wildebrassen. Geen gezamenlijke dab, geen high five (neen, ook geen four), geen boks, niets van dat alles. Een waarderende blik, een goed gedaan jongens, dat soort dingen, maar wel blij! En die tattoo van teamleider Adriaan? Eerst zien, dan geloven.
A.D. de Groot
Geboren in 1914 was hij op jonge leeftijd al een goed schaker en werd in 1937 kampioen van Amsterdam. Ook speelde hij graag bridge. De Amsterdammer Max Euwe zal wel niet hebben meegedaan, die was bezig met de voorbereiding op zijn revanchematch met Aljechin. De Olympiade in Stockholm 1937 paste klaarblijkelijk wel in die voorbereiding en zo maakte De Groot met Euwe deel uit van het Nederlandse team. De anderen waren Landau, Prins en Van Scheltinga. Ook in Buenos Aires 1939 was hij van de partij, nu met Van Scheltinga, Prins, Cortlever en De Ronde. Hij scoorde in beide toernooien samen 18½ uit 32, +5, bijna 58%. En in 1968 won Adriaan de Groot nog het Daniël Noteboom-toernooi in Leiden. En daar doen geen patzers aan mee, het jaar daarvoor won Jan Timman bijvoorbeeld.