1851

Call me Ishmael.

Dit is een van de bekendste openingszinnen uit de wereldliteratuur. Ishmael is de enige overlevende van de walvisvaarder Pequod. Hij vertelt zijn verhaal via de pen van de Amerikaanse schrijver Herman Melville. Het verhaal van de obsessieve kapitein Achab in zijn bezeten jacht op de witte potvis Moby Dick. En die uiteindelijk zijn noodlot niet kan ontlopen en met man en muis vergaat. Behalve Ishmael dus, dankzij de zelfgemaakte doodskist van een ander bemanningslid, de harpoenier Queequeg. Kapitein Achab zelf gaat verstrikt in harpoenlijnen op Moby Dick mee de diepte in. Prachtige vertellingen over een zeer bont en divers gezelschap als bemanning, over walvissen, over menselijke zwakheden en sterktes. De eerste uitgave in Engeland in 1851 werd zwaar gecensureerd. Veel passages en zelfs een geheel hoofdstuk bleken geschrapt te zijn. Qua aantal viel dat wel mee, want het boek telt 135 hoofdstukken. En aan een boom zo vol geladen, enzovoort. Maar het hoort niet! Het ging om voor Engeland minder gunstige uitlatingen plus onderwerpen, die beslist niet door de preutse Victoriaanse beugel konden. Zoals de indringende beschrijving van het seksleven van de walvis. En blauwe vinvissen bijvoorbeeld winden er geen doekjes om. Uiteraard is die censuur later weer ongedaan gemaakt.


Maar de Engelsen lieten zich 166 jaar geleden ook op een meer positieve manier gelden en schreven schaakgeschiedenis. Ter gelegenheid van de Great Exhibition, de eerste wereldtentoonstelling, werd een groot internationaal schaaktoernooi georganiseerd. Het eerste in zijn soort. Op initiatief van vooral Howard Staunton, secretaris van het organiserend comité, scheidsrechter en ook deelnemer. Was er wel een tweede scheidsrechter? Voor een eventueel probleem aan het bord van de speler Staunton? En kennen we hem niet ergens van? Jazeker, hij propageerde het gebruik van de schaakstukken zoals we die nu kennen en die hebben daarom zijn naam gekregen. Iedere clubavond kunnen we hem ontmoeten op de deksels van de dozen. Zijn naam is ook verbonden aan ‘Groningen 1946’. Het toernooiboek meldt: “Dit tournooi werd gehouden ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Schaakgezelschap Staunton te Groningen.” Het was het eerste grote internationale toernooi na de Tweede Wereldoorlog met mede ook zijn naam: het Staunton wereldschaaktoernooi. Gewonnen door Botwinnik en meteen het begin van zijn gloriejaren. Met een halfje voorsprong op Euwe en daarmee begon gelijktijdig de neergang van diens schaakcarrière. Grappig trouwens: toen tournooi, wij schrijven nu toernooi en de Vlamingen tornooi.

In Londen werden de sterkste spelers van Europa uitgenodigd, zes man sterk. Tien Engelse spelers maakten het veld compleet. Stiekem vonden zij zich het sterkste schaakland, maar ze kwamen van een koude kermis thuis. Er werd gespeeld volgens het knock-out systeem zonder rekening te houden met de sterkte van de spelers. En dat betekende het einde voor één van de favorieten, Lionel Kieseritzky. Hij werd in de eerste ronde uitgeschakeld door de latere winnaar Adolf Anderssen. Die was meteen de eerste officieuze wereldkampioen. Kieseritzky? Van de onsterfelijke partij? Dezelfde! En die partij verloor hij van Anderssen, dat was een vriendschappelijke wedstrijd, geen onderdeel van de eerste ronde. Ik ben de laatste om inhoudelijk commentaar te geven, maar ik heb wel begrepen dat een dergelijke partij tussen sterkere spelers tegenwoordig heel onwaarschijnlijk is. Te veel koffiehuisschaak, te romantisch, wordt gezegd. Maar het blijft een schitterende offerpartij.

Geen schitterende offers in onze wedstrijd tegen Pegasus in Zwolle. We speelden dan ook niet in een koffiehuis en wat romantisch met schaken van doen heeft is me nooit echt duidelijk geworden. Alhoewel, niet in een koffiehuis? De ontmoeting vond plaats in de bovenzaal van stadscafé Stroomberg en dat lijkt er toch wel sterk op. Voor mij persoonlijk veel herkenning want zo’n vijfenvijftig jaar geleden zat ik op de toenmalige RHBS aan de Bagijnesingel, hemelsbreed ongeveer tweehonderd meter verderop. En tussen de middag gingen wij, buitenleerlingen, soms biljarten in Stroomberg. Als we niet zaten te schaken in de overblijfruimte op school. Het schoolgebouw heet nu Deltion Sprint Lyceum en dat wekt enige weemoed op. Wat was er mis met de oude HBS? Of de naastgelegen School voor Middelbare Meisjes? Een heel interessante school destijds, die MMS… Vanuit de bovenzaal is aan de overkant van de stadsgracht, als het niet donker was geweest, een groot wit gebouw te zien, op een soort terp lijkt wel. In 1962 heette dat gebouw ’t Bastion en daar speelde het Zwols Schaak Genootschap, ik ben toen een half jaar lid geweest. Totdat de schoolresultaten ernstig begonnen te lijden onder het schaken, volgens mijn ouders.

Tegen Pegasus dus op 10 oktober 2017 in de eerste ronde van OSBO 2A, als promovendus. We wonnen geflatteerd met 6‒2, een ‘Hein Donner uitslag’ voor Pegasus. Toen men Donner eens vroeg naar zijn prestaties tegen Euwe, antwoordde hij: “Mijn resultaat tegen de grand-maître is fifty-fifty, de helft remise en de helft verloren.” Beide teams kenden een invaller waardoor de basis beginrating, beiden 1742, veranderde in ons voordeel, 1765 om 1707. Caïssa Elburg is met 1772 favoriet. Wij met zwart op de even borden en met het volgende verloop.

½‒½ – Lex had niet meer gespeeld sinds zijn laatste wedstrijd (dat lijkt me behoorlijk logisch…) en bereikte weinig tegen de Zwolse invaller. Omgekeerd ook en omdat geen van beiden onverantwoorde risico’s wenste te nemen, werd tot remise besloten.

1‒1 – Hetzelfde wedstrijdbeeld was van toepassing op het bord van André en daarom het punt ook gedeeld. Zou hij wel eerst met de teamleider hebben overlegd?

2‒1 – Revanche! Ik smaakte het genoegen van het eerste volle punt en nam daarmee ‘wraak’ op Leo Stortelder. Hij had mij vorig seizoen gevloerd (een klasse lager, in Pegasus 2) nadat ik twee zetten verwisseld had. Nu miste hij een adequate verdediging in een lastig middenspel en won ik een loper tegen een pion. Zijn pogingen om te compliceren resulteerden vooral in betere posities voor mijn lopers. En met nog een niet te stoppen vrijpion op b3 erbij gaf hij op.

3‒1 – Ongeveer een paar seconden later won Cees. Zijn tegenstander gaf ‘zomaar’ een stuk weg in een positie, die bij latere analyse onhoudbaar bleek te zijn.

Een rondje langs de velden na ruim twee uur spelen leerde dat we aan winst mochten gaan denken. Bij Jan niets aan de hand, Frie stond onder lichte druk, Frans leek minder te staan en Aart ronduit verloren. Maar 1½ erbij moest toch kunnen? En laten nou uitgerekend die laatste twee winnen!

3½‒1½ – De lichte druk kon Frie zonder probleem neutraliseren en het halfje veiligstellen. Tegen H.B. (Boen) Tan, een oudere broer van Hoan Liong Tan. De jongste Tan baarde in 1961 opzien door als 23-jarige betrekkelijke ‘nobody’ kampioen van ons land te worden. En in hetzelfde jaar als kopman met VAS 2 ook teamkampioen, de eerste en enige keer door een reserveteam. Boen vertelde mij dat zijn broertje een enorm natuurtalent was, hij leerde zichzelf ook min of meer rekenen en lezen met het schaakbord, via 1 t/m 8 en a t/m h. En tijdens de Japanse bezetting van Indonesië hebben zij de ‘Praktische schaaklessen’ van Euwe tot op de draad kapot gelezen. “Maar zo goed als hij ben ik nooit geworden.” Zelf geboren in 1931 met nu een rating van 1817: groot respect voor Boen Tan!

4½‒1½ – De partij van Frans doet denken aan zijn ontsnapping in Hattem vorig seizoen. Frans kwam minder te staan (toen verloren), won ‘plotseling’ de kwaliteit (net als toen), had nogal wat minder tijd (toen andersom) en bood remise aan (niet net als toen). De tegenstander speelde door (dus wees het af) vanwege de beginnende tijdnood van Frans. Maar hij leek daar zelf de meeste last van te krijgen en verprutste de stelling (net als toen). Hoe je het ook wendt of keert, voor ons een dankbaar punt.

5‒2 – Jan was onze invaller voor de vakantie vierende vaste kracht Marco Beerdsen. De meeste varianten deden zich onder de oppervlakte voor en het evenwicht leek nergens verbroken te worden. Jan gaf een pion voor actief tegenspel maar ook daarna was en bleef het remise.

6‒2 – Geflatteerd? Ja, in feite wel. Volgens ‘iedereen’ stond Aart glad verloren. Maarrr, oude rotten verpinken niet zo snel. Let wel, ik bedoel niet oud en rot. Integendeel, ik kijk wel uit! Aart wist een loper-dame batterij in stelling te brengen, met de dame ‘voorop’ gericht in het hart van de koningsstelling. En bezorgde Antal zoveel hoofdbrekens, dat een positie ontstond van dame + loper + een snelle vrijpion (Aart) tegen twee torens die niet zo goed konden samenwerken. Dat vrat Zwolse tijd. En leidde tot mat. Mijn troostende woorden (iets over leerproces en zo) hoorde Antal wel maar kwamen misschien niet echt aan. Maar ze zijn wel waar.

   Pegasus 1             1707 ‒ Schaakstad Apeldoorn 4 1765  2 ‒ 6
1. Mike van Halm         1770 ‒ Cees Beekhuis          1868  0 ‒ 1
2. Boen Tan              1817 ‒ Frie van Belle         1815  ½ ‒ ½
3. Bernard Holtrop	 1777 ‒ Jan Walpot             1794  ½ ‒ ½
4. Antal van Ravensteijn 1712 ‒ Aart van de Peut       1790  0 ‒ 1
5. Krine Faber           1758 ‒ André Huis in 't Veld  1725  ½ ‒ ½
6. Gerard Trentelman     1816 ‒ Frans van Dijk         1717  0 ‒ 1
7. Dick Pons             1470 ‒ Lex Cornelisse         1697  ½ ‒ ½
8. Leo Stortelder        1537 ‒ Bert Baas              1715  0 ‒ 1

1 gedachte over “1851”

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.